Als een kleine kraai is hij neergestreken
In deze zaal, de ramen zijn potdicht
Van vooringenomenheid taal noch teken
Ik stel mijn vraag, hij doet zijn ogen dicht
–
En als hij ze weer opent, deze ogen
Ik zie een hele oude wijze man
Ik zie een kind, dat ontwapenend glimlacht
Hij luistert en hij kijkt, ik steek van wal
–
Gelaten lees ik mijn verhaal van een papiertje
Mijn stem trilt, ja, het is idioot
Welk zinnig antwoord kan ik hier verwachten
Vergeving? Soms is de misdaad nog te groot
–
De hele reis heb ik juist ondernomen
Om hier te komen, stellen deze vraag
Compassie, omarm je woede, mededogen
Ze weerhouden me hooguit om in een vlaag
–
Daadwerkelijk iemand schade te berokkenen
In deze dan, normaal ben ik niet zo
Van oog om oog , vergeef ik onverschrokken
Gebroken harten, smarten, eindeloos
–
De stilte lijkt me bij de naam te noemen
Terwijl Thay praat, compassie voor en na
Dan kijkt hij naar me, hoort mijn oren zoemen
Spreekt het verlossend woord; Botisatva!
–
Wees een heilige, onderneem actie
Stuur daar die tomeloze energie naar toe
Laat ik dat doen, maar waar toch te beginnen
Vandaag de dag ben ik alleen maar moe
–
Nou morgen dan, het moet er eens van komen
Niet voor niets zonk Thays antwoord als een zaad
Een lotus werd geplant daar in mijn modder
Benieuwd wanneer die dan eens bloeien gaat