
Twee weken geleden parkeer ik mijn auto op een parkeerstrook in de buurt. Het is altijd een enorm gedoe om je auto al indraaiend tussen de paaltjes door te manoeuvreren in dit smalle steegje. Voorzichtig vlei ik mijn kanariepiet tegen de blinde muur van het Elizabeth Gasthuishof. Ik rijd naar achteren om nog iets dichter tegen de muur aan te staan. Zodat mijn spiegel er niet wordt afgereden door deze of gene.

‘Kloinkoinqk,’ beukt mijn auto ergens tegenaan. Huh? Ik kijk in mijn spiegel, maar zie niets achter mijn auto staan, dat dit geluid kan veroorzaken. Als ik echter uitstap, aan de verkeerde kant, ook weer een heel gedoe, want bestuurderskant tegen de muur, zie ik dat er een grote plantenbak pontificaal midden op de parkeerstrook is gedeponeerd. Met een flinke struik er in.
‘Er hebben zeker een paar studenten lopen zooien,’ mor ik knorrig. En schuif het bakbeest terzijde. Weg van de parkeerstrook. Op een plek, waar het gevaarte minder kwaad kan. Gelukkig heb ik geen schade aan mijn auto.

Een paar dagen later ben ik weer genoodzaakt op precies dezelfde impopulaire plek te parkeren. Het is vaak het enige plekje, dat nog over is in de loop van de avond. En wie schetst mijn verbazing? De bak staat weer demonstratief midden op de parkeerstrook!
Ik spring uit de auto en schuif het loodzware ding geërgerd weg van de strook. ‘Welke gek zet toch steeds die plantenbak hier neer?’ sis ik nijdig. Ik ben moe. Ik heb de hele avond met mijn koor gerepeteerd op de Johannes Passion. Ik heb de energie niet om met grote plantenbakken te lopen zeulen.

Ja, wie doet er zoiets? Ik hoef niet lang op het antwoord te wachten. De voordeur van het pand tegenover de parkeerplaats vliegt open en als een duveltje uit een doosje stormt een spinnijdige kerel naar buiten. Al schreeuwend.
Ik ben een kutwijf. Niet goed bij mijn hoofd. Ik spoor niet. Ik ben knettergek. Hoe haal ik het in mijn hoofd om die bak zomaar van de parkeerstrook te verwijderen? Ik ben het ellendigste klotewijf, dat er in Leiden rondloopt. De man vuilbekt er lustig op los.

‘Ik ga hier helemaal niet over in discussie met u, u zet een plantenbak op een parkeerstrook, ik ben er net keihard tegenaan gereden. Zoek het uit.’ dien ik de man van repliek. Olie op het vuur!
‘Ik ben de buurt aan het VERGROENEN, kutwijf!’ krijst de malloot, ‘ik heb toestemming van de gemeente hiervoor!’ zuigt hij vervolgens een nepargument uit zijn dikke duim. Heks schiet in de lach. ‘Dat lijkt me onwaarschijnlijk. Ik zal het eens navragen!’
De man wordt steeds kwader. Hij krijgt een waas voor zijn ogen. ‘Dat wijf met die grote bontmuts op haar kop. Ik zal haar eens een lesje leren,’ zie je hem denken.

‘Ik metsel die bak vast aan de parkeerplaats met cement,’ schreeuwt hij, ‘Dan zullen we wel eens zien, of je em nog van zijn plek krijgt.’ Heks is perplex. Wat een halve gare. Maar wel een hele agressieve. ‘Ik zal die plantenbak eens eventjes bovenop je auto parkeren, stomme trut,’ dreigt hij vervolgens. Hij doet een stap naar me toe.
Ik draai me om en laat de gek staan daar op de stoep voor zijn muizenhuisje op nummer zoveel van de steeg. Terwijl ik de hoek om loop, hoor ik hem nog tekeer gaan. De hele buurt geniet mee. Holadijee!

Thuisgekomen zit ik zo vol adrenaline, dat ik er van moet trillen. Ik ga een enorme ronde rijden met mijn hondjes om weer een beetje tot mezelf te komen. Zowel op de heenweg als op de terugweg check ik mijn auto. Is de man erop los gegaan, zoals hij beloofd heeft?
De volgende dag bel ik met de gemeente en handhaving. Niemand weet iets van toestemming om plantenbakken op parkeerstroken te zetten. De BOA’s gaan de man een bezoekje brengen.
‘U moet wel aangifte doen van bedreiging,’ zegt de BOA, nadat hij me heeft aangehoord.

Een paar dagen later ben ik op een informatieavond voor de buurt over de komst van Oekraïners in het hotel tegenover me. Ik maak kennis met de nieuwe wijkagent. Een ware verademing vergeleken met zijn voorganger. Ik vertel de man over het incident. Hij gaat ook nog een bezoek brengen aan de gek.
Weer een paar dagen later rijd ik opnieuw door de bewuste steeg. De man staat buiten te oreren tegen zijn buurman. Ik ken die buurman. Al heel lang. ‘Ik moet die bak weghalen,’ schreeuwt mijn belager verontwaardigd. Hij kan blijkbaar niet normaal praten. Zijn kop is alweer vertrokken van woede.

Hij herkent me niet, zo incognito in mijn scootmobiel. Dat hulpmiddel maakt je werkelijk onzichtbaar voor dit soort types! Zo handig! Schuddend van de lach rijd ik verder. Langs de van de strook verwijderde plantenbak. Er ligt een berg cement op de lege plek. De gek heeft dus daadwerkelijk geprobeerd de bak vast te metselen! Ongelofelijk!
Ik heb de hele verdere dag een bijzonder goed humeur. Eindelijk eens gerechtigheid. Midden tussen al de onrechtvaardigheid. Het chronisch aan het kortste end trekken. Het belaagd worden door gekken en dwazen. In elkaar geslagen worden. Dreigbrieven krijgen van mutsige meuten. Het constant belletje trekken van een buurman. Het gezaag en gezever en gezeur om aandacht. En ga zo maar door.

‘Ja, maar jij bent een zacht gekookt ei,’ deelde een voormalig vriendinnetje me op een gegeven moment mede. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Een deurmat. Een voetveeg.
‘Je hebt iets zachts, Heks,’ zegt mijn homeopaat onlangs tegen me, ‘Dat vind ik juist zo mooi aan jou.’ Vandaar dat iedereen altijd met zijn of haar problemen bij me op de stoep staat. Vandaar dat zelfs mijn therapeut huilend haar hart bij mij uitstort. Vandaar, vandaar, maar het is klaar.
De tijden van zacht gekookt ei zijn voorbij. Heks pakt iedereen aan, die over haar heen probeert te walsen. En ze houdt ermee op, om Jan en Alleman’s kastanjes uit het vuur te halen.
“Het zijn jullie kastanjes. En het is jullie vuur. Knock yourself out.’
Wel luister ik geduldig naar het verhaal van een vrouw uit de buurt, die heel erg onrechtvaardig wordt behandeld. En nog eens en nog eens. Natuurlijk doe ik dat. Echt luisteren kan wonderen bewerkstelligen.

Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.