Vorige week zit ik op de drempel van mijn huis. Het schemert. De nacht valt zacht. Ik zoek mijn zwarte panter. Hij is er al een paar dagen vandoor. Mijn voelsprieten bewegen door lagen bewustzijn. Raken de tere draden van het fragiele wezenlijke web in mijn kleine heksenbiotoop.
Van alles kom ik tegen. Maar niet mijn kat. ‘Tanneke, Tanneke, met je toverpanneke…’ prevel ik zachtjes tegen een oude vriendin aan gene zijde. Een kattenvrouwtje, net als ik. Een echt heksje ook. Een Indisch heksje.
Toen ze nog leefde, ging zij altijd voor me op zoek, als er weer een kat zoek was. Ook voor anderen deed ze dat. Een beetje op dezelfde manier als ik nu. Met haar voelsprieten. Kijkend op haar innerlijk beeldscherm. ‘Ik doe wat prevelementen………’ zei ze dan. Om vervolgens nauwkeurige instructies te geven, waar die kat volgens haar zat………
Alle locale krachten scharen zich achter mijn wens om de panter te vinden. Maar evenzogoed gebeurt er helemaal niks. De panter blijft weg. Elke nacht sluip ik door de buurt en roep zijn naam bij schuurtjes en opslagruimtes. Niks. Geen jammerklacht aan de andere kant van een deur of raam. De Zwarte blijft foetsie……
Heks wordt er chagrijnig van. Mopperkontig stoemp ik rond. Verdraaid, nu heb ik alle geluk van de wereld met een heerlijke pup en een zalige volwassen hond. Nu ben ik elke dag zo blij als een ei, kijkend naar hun gedartel, rollend over de grond, over elkaar…… Happend en bijtend naar de ander…. Uit pure liefde!
Toen Vikthor pup was had ik hetzelfde probleem. Met een andere kat. Toen was Snuitje zoek. Die is bijna vier maanden op stap geweest. Gehalveerd en uitgedroogd werd ze gevonden door een paar aardige studenten. Goddank belden ze het nummer op de poster hangend aan de Zijlpoort. Mijn snoeterke heeft het maar ternauwernood overleefd.
Aan het begin van de week meld ik de panter aan op alle zoeksites, die er te vinden zijn. Posters begin ik nog niet aan, want mijn zwerver weet uitstekend de weg naar huis te vinden. Wel doe ik navraag bij alle panden, waar deuren en ramen open staan. Zoals het museum, de bioscoop……
Niks, niks.
Na een week begin ik wanhopig te worden. Waar is hij? Wat is er met hem aan de hand? Hij at niet goed vlak voordat hij verdween. Alsof hij harde brokje niet weg kreeg. Zou er weer een tand of kies zijn uit gemept door die ellendige Bengaal? Of erger. Een tumor in de kaak. Help. Er is iets, maar wat? Zou hij daarom…?
‘Is hij soms weggelopen vanwege je nieuwe pup?’ suggereert een vriendinnetje. Heks heeft er ook al aan gedacht. ‘Een kat loopt echt niet weg, omdat er een nieuw dier bij komt,’ aan het woord de kattenfluisteraar op TLC. Volgens hem is eten een grote motivatie om gewoon naar huis te komen.
‘Ik zal een rustig plekje voor je maken in de slaapkamer. Waar je geen last hebt van andere katten of die pup…’ sein ik gedachtegoed naar mijn Zwarte Schaduw. Hij is alweer meer dan een week weg. De ellendeling. Heks is ook kwaad op hem. ‘Je bent godbetert ruim 13, mafkees. Kom naar huis. Eikelmans. Gestoorde idioot. Je bent te oud voor dit soort grapjes…’
Dinsdagavond komt Lapje me verwennen met een vrijsessie. Eindeloos geeft ze kopjes. Ze wast mijn hand met haar ruwe tongetje. Altijd als ik me rot voel, komt Leonoor me troosten. Het is de halfzuster van Ferguut. Allebei dochter van Doekie, de kat van Steenvrouw.
Plotseling komt het sinds kort leegstaande gebouw in de steeg op mijn netvlies. Indringend en hardnekkig. Ha, eindelijk informatie!
Opgewonden ga ik naar buiten. Loop om het gebouw heen, koekeloer opnieuw naar binnen door het enige raam, waardoor dat kan. Niets te zien. Geen panter. Maar ik hoor wel, dat er een alarm staat te loeien. Dat zou wel eens door een verdwaalde kat kunnen komen. Gesterkt ga ik naar huis. Morgen zorg ik dat ik dat gebouw in kan.
Het duurt nog bijna twee dagen, voordat ik daadwerkelijk door het gebouw loop met de beheerder. Het blijkt lastig te achterhalen, wie momenteel het pand beheert. Van het kastje naar de muur en terug word ik gestuurd. En weer heen. en weer terug bij af. Waar dan uiteindelijk iemand een sleutel heeft.
Ik word gelukkig geholpen door een ongelofelijk aardige vrouw van de gemeente.
De beheerder is eveneens bijzonder aardig: Hij stapt direct in zijn auto, zodra hij van het geval hoort. Samen gaan we het gebouw in, waar inderdaad een alarm staat te loeien. ‘Vreemd,’ de man is stomverbaasd, ‘Alles zit potdicht. We zijn hier anderhalve week terug met een aantal man binnen geweest voor een bouwkundige inspectie…..’
Aha. Toen heeft er dus van alles op gestaan. Mijn panter kan op die manier best binnen verzeild zijn geraakt….. Hoop gloeit in mijn heksenhartje. ‘Ferguut,’ roep ik, schuddend met een bak brokjes.
We checken het hele pand. De binnentuintjes worden aan een minuscuul onderzoek onderworpen. Alle leslokalen, de ruimte waar ik vroeger zat te etsen, waar ik Spaanse les heb gehad, waar ik een tekencursus deed, het theatertje bovenin het pand, waar ik lunchconcerten bezocht ……. Nergens een spoor van mijn monster.
‘Ferguut, Pantertje,’ teem ik, ‘Kom naar huis, ellendeling, liefje, waar ben je? Kom maar tevoorschijn….’
Niks. Geen boerenridder te bekennen. Mijn bakbeest blijft zoek. Nadat we het hele gebouw grondig hebben uitgekamd, laat ik een blik voer achter. En een berg brokjes. Op een plek, die ik vanaf de buitenkant in de gaten kan houden. Misschien duikt hij alsnog op.
De beheerder moet nog iets doen in het pand. Er is een probleem met het alarm. Als hij het weer aan wil zetten, gaat het direct af. ‘Er moet toch ergens iets open staan, ik ga nog eens goed kijken….’ Zo nemen we afscheid.
Teleurgesteld ga ik naar huis. Ik ben zo moe, ik duik een paar uur mijn bed in. Om een uurtje of acht sta ik eten te maken voor de beestenbende, als ik een bekend geschreeuw hoor in de steeg. Mijn hart maakt een sprongetje. Het zal toch niet? Ik ruk het keukenraam open en zwabber de boskat opzij. Hij is ook op het lawaai af gekomen.
En ja hoor, de Panter zit op zijn vertrouwde plek onder het keukenraam te jammeren. ‘Ik heb honger, doe die deur open, laat me er in…..’
Heks vliegt de trap af en sluit haar monster in haar armen. Oh, wat ben ik blij. Maar de Zwarte is ook blij. De hele nacht licht hij tegen me aan gepakt te slapen. Duwt zijn koppie tegen mijn kop.
Een dag later zit ik met hem bij de dierenarts. Panter heeft moeite met eten. Hij heeft pijn aan zijn rechteroor. Er is iets, maar wat?
‘Wat vuil in de gehoorgang, dat heb ik verwijderd, maar de huid is daardoor wel behoorlijk geïrriteerd geraakt ….. ik geef een pijnstiller mee, als het niet over is met een week, moeten we verder kijken. Het zouden poliepen in zijn gehoorgang kunnen zijn. Daar kan ik niet goed bij, dan moet je echt naar een specialist…..’
‘Hij is overigens erg mager, hij moet ook echt wat aankomen….’ Ja, mijn dwaalgeest is een kwart van zijn lichaamsgewicht kwijtgeraakt de afgelopen tien dagen.
Intussen vrees ik, dat het inderdaad poliepen zijn. Ik heb me een beetje ingelezen in de materie en die diagnose zou heel veel verklaren. Met een beetje geluk zit hij in de keelholte, zou hij daarom zo moeizaam eten. Zo’n keelpoliep trekken ze er zonder operatie gewoon uit.
In het de gehoorgang is een ander verhaal. Dan moet Panter onder narcose. Laten we hopen, dat het de eerste variant is. Of toch gewoon een geïrriteerd oor. Wat binnenkort vanzelf over gaat.
Evenzogoed ben ik dolblij, dat hij weer thuis is. Hij heeft wel huisarrest. Dat bevalt hem maar matig. Dezelfde avond staat hij alweer paraat bij de voordeur. ‘Laat me naar buiten, vrouw, ik wil ff op stap…’
Mooi niet, lieve schat. Je blijft binnen, totdat je je weer een stuk beter voelt.
Wel gek, dat we hem in dat gebouw niet konden vinden, dat alles potdicht zat, maar dat hij toch opeens thuis was achteraf. ‘Weet u zeker, dat er geen schaduw langs uw enkels naar buiten streek bij het verlaten van het pand?’ grap ik achteraf in een app tegen de beheerder.
‘Een spook is het,’ de Don is ook blij, dat zijn favoriete kat weer thuis is, ‘Een fantoom. Oh Heks, wat fijn, dat hij weer is opgedoken. Die ongrijpbare Panter. Ik voel me met hem verwant!’
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.